TROUWEN. 35
er niet eens tegen...... dat mijn lippen je
gezicht aanraken.
— Och — wat--dat gezeur om een
zoen altijd, zei ze wrevelig. Dan stond zè op en liep ze voorzichtig naar de schuifdeuren die hen van het aangrenzend vertrek scheidden. Schijnbaar zonder reden,
spiedde zij door de gleuf......
Ze kwam weer bij hem...... dicht bij
hem...... legde in streelaanraking haar
hand op zijn schouder.
Een trilling doorschokte hem, plots hevig geroerd sloeg hij zijn donkere kijkers op in den straal-blik van haar hard-blauwe oogen. Maar, hun kalme schittering was hem te sterk en hij wendde het gelaat af.
— Dus! zacht-helder zong nu haar stem hem in de ooren als van een lokkende sirene, als ik me zou laten aanhalen, zoolang en zoo dikwijls als jij het weuschte......