69
bijzonderheden te doen blijken. En zijn bewondering voor Bob steeg voortdurend —, wat beduidde knapheid in de klas naast dit gemak, deze luchtigheid om over soupers en vuurwerk en danspartijen in de open lucht te spreken? Hoe vaak had hij ’s zomersavonds en ’s wintersavonds de verlichte villa’s bespied, de stoet van rijtuigjes en automobielen, de lichtgekleede, satijngeschoeide vrouwen, de voorname heeren in zwart met blinkend witte hemden —, alles vluchtig, verstolen, in het voorbijgaan, want nooit had hij zich voor hek of poort openlijk tusschen de kijkers gemengd, al was hij een schunnig Joodje met een favus-kap onder een vale wollen muts —, daarvan had hem altijd zijn trots teruggehouden, en bij wijze van vergoeding liet hij dan ruimschoots zijn haat en minachting uitgaan naar die anderen, die zich wèl vernederden met hunkerend postvatten voor stoepen en deuren om de rijtuigen te zien komen en gaan. Niemand ooit had hij i ets van zijn eigen gretigen hunker verraden, en ook nu bedwong hij zich,
„Komen er veel menschen?"
„Nogal wel", zei Bob, „maar er is gelukkig ruimte genoeg. Alle vriendinnen van mijn zuster en de vrienden van mijn aanstaande zwager, en mijn jongere zusjes mochten óók meisjes vragen en ik —, ik heb ook een paar jongens uit de klas gevraagd.”
Bennie werd gloeiend rood —, zoo dwaas als het was voelde hij zich bitter teleurgesteld en vernederd —, had hij dan een oogenblik gedacht, zelf tot die