51
dat ze hem niet-groeten ten kwade mochten duiden,
Zoo vreemd en verloren had Bennie zich ineens gevoeld, de vreugd om het examen weggetrokken en als in een plotselingen beet van grimmigheid en leed had hij zich opstandig afgevraagd, waarom al die anderen wèl beschaafde, goedgekleede familie hadden en hij alleen een schunnig Joodje was, Een korte, plompe jongen, die ook was geslaagd, werd door een werkman in Zondagskleeren, blijkbaar zijn vader, gehaald —, en niemand lette op hem, er was ook een weesjongen bij, die alleen was weggetrokken, met geen der anderen aanraking had gezocht —, hij alleen was belachelijk tusschen zijn tante en zijn vader. Het duurde maar even ,toen wendde de algemeene spottende aandacht zich af, elk groepje had het druk met zichzelf en het plein liep ook gaandeweg leeg —, hij had den onwil en opstandigheid, die een oogenblik zoo fel in hem beet, weer vergeten —, maar een ander grievend gemis deed zich nu voelen: wat moest hij vader en vooral tante Rebecca van zijn examen vertellen? Zij zag immers alleen „de kowed" —, de eer, het aanzien voor de familie, nu hij op de deftige school was toegelaten — hij had het in de weken vóór het examen wel al gevoeld — en die „kowed" eischten ze allen als een rechtmatige vergoeding, omdat ze tot zijn achttiende jaar hem kost en kleeren zouden moeten geven. Ze hadden er ook recht op —, in armoe geboren en getogen, voelde hij het offer aan zijn kans