50
onvermengd gebleven, In de pauze, gedurende het gespannen wachten in de schoolgang had hij met de vreemde jongens en meisjes, uit die andere, hoogere wereld, onbevangen gesproken, kansen gewikt, over uitkomsten en antwoorden geraadpleegd, in de gemeenschappelijke angst en zorg ging elk ander onderscheid verloren en hij had in voorbarige vreugde gehoopt, dat ze hem zonder moeite en strubbeling ook later zoo in hun midden zouden opnemen —, maar toen de schooldeur openging en hij naar buiten stormde, nog pratend met een vroolijken, blonden jongen, had hij tusschen de deftige dames en heeren op het plein tante Rebecca en vader opgemerkt —, afzonderlijk, spottend verbaasd, bijna geërgerd door de anderen bekeken — en zijn eerste opwelling was er een van ellende en schaamte. Hij had wel weg willen wezen
— zich tegelijkertijd weer schamend over een gevoel dat zoo fel in strijd was met wat meester Becker hem had gezegd en met wat hij zelf ook zoo oprecht wilde
— maar het gaf ook niet; tante Rebecca zoende hem en feliciteerde hem met haar luide keelstem, vader, kalmer in zijn stralende trots, was door enkelen der anderen al herkend, fluisterend aangewezen als „Moossie van de boekenmarkt”. En hij moest wel, schoon schuw-aarzelend en onwillig, omdat hij hier toch niet als koopman stond, voor enkele jongens uit hoogere klassen, die geslaagde broers en zusjes haalden, beleefd zijn kaal zwart hoedje lichten, bemerkend dat ze hem herkenden en vreezend