„Daar ben ik blij om,” zei hij, „dat u nu al teruggekomen bent.”
Ze legde het pak neer.
„Ik heb een gedeelte af. Dat kom ik brengen.” Ze zei er niet bij: „en ik wou zo graag komen, daarom heb ik niet langer gewacht.” Toch voelde ze zich een verklaring schuldig, waarom ze kwam.
„Want misschien zijn er dingen in, die u liever anders wilt.”
Hij maakte het pak open, helemaal zaakkundige nu. Hij bekeek blad voor blad, ingespannen en geconcentreerd. Car kon nu rustig naar hem kijken, naar het hoge voorhoofd, naar de krans van grijs haar. En vooral naar de krachtige handen, waarvan de één het blad vasthield, en de ander, dicht, met hoekige knokels, op de andere papieren lag. Handen, — misschien spraken handen nog meer tot haar dan een gezicht. Handen, en een stem. Zijn warme stem zoëven, toen ze binnenkwam. Hij was blij geweest, dat ze nu al kwam... Dan keek ze weer naar het voorhoofd en het haar, en ze voelde het als een verlichting, dat het haar grijs was...
Hij legde het laatste blad neer.
„Het is uitstekend werk. U hebt er natuurlijk veel uren aan besteed?”
Ze knikte.
„Kon u zijn handschrift wel makkelijk lezen? Hij schrijft zeldzaam onduidelijk.”
„Het was soms moeilijk. Misschien zijn er wel fouten in, doordat ik het fout gelezen heb.”
75