hadden gedaan en hij daardoor een tijdlang in een onaangenaam soort hotel had moeten logeren. (Na zijn straf kwam hij als een sombere wraakdemon naargeestige bezoeken bij de familie Posanzky brengen.) Hij was de enige die met lege handen verscheen, hoewel er een legende rondging van een zeer onlangs gelukte kraak. Vervelend en fantasieloos als de meeste officiële personen dronk hij het kostelijke Goldwas-ser, of hij het van kindsbeen af gewend was; met een knorrig ontevreden gezicht en een chauvinistisch groen jagers-hoedje wegens het onflattante gekortwiekte kapsel, dat men in het bewuste hotel de gasten voorschreef. Doch laat hij drinken, in welke stemming hij zich ook bevinden moge -van officiële personen hoeft men niet te veel notitie te nemen en ik wil vandaag geen bepaalde hekel aan iemand in ’t bijzonder hebben.
Het is een goede en plezierige dag met geschenken, warmte en verbroedering - en kleine brokstukken van levensgeschiedenissen, die zonder draad en heel vertrouwelijk zijn. Een grote en eervolle dag voor Frau Irma Posanzky, die met kleurtjes van opwinding op haar klein vaal gezichtje bij het fornuis bezig is, waar heerlijke, dit huis sinds lang onbekende geuren van opstijgen. O, koschere kippen van Labenau, wat roken jullie goed en veelbelovend... Hoe terecht herhaalde de heer Posanzky voor de zoveelste maal die dag zijn lijfspreuk: ‘man lebt’. De heer Siegfried Posanzky, van beroep Tapezierer, behanger en stoffeerder - van aanleg epicurist en filosoof. Zijn behang bobbelde en zijn divans vielen uit elkaar, doordat het al een jaar of drie geleden was, dat hij voor het laatst als vakman gewerkt had. Doch geef deze onhandige stoffeer-deskundige de beschikking over een paar flesjes donker bier met een kümmelkaasje en een half-zoetachtig broodje, dat Semmel genoemd wordt - en de epicurist herrijst. Nooit heb ik iemand sierlijker en voorzichtiger de schuimkop op
108