geven aan den zoelen wind, aan de maan, aan de sterren. Het is alles weer goed en trouw. En deze Sabbath der Vertroosting: in het jongensweeshuis is het mijn beurt, dat ik de Haftarah lees. Langzaam en voorzichtig, omdat ik nog aan de Jeruzalemsche uitspraak gewennen moet. En ieder woord, ieder troostwoord van den milden Jesajah zingt door onze zielen. Vijftig Joodsche jongens luisteren. Wij lezen Jesajah veertig: „Troost, troost, gij mijn Volk, zoo spreekt uw God.”
83