Brieven uit Jeruzalem

Titel
Brieven uit Jeruzalem

Jaar
1941

Pagina's
89



middag heeft het zwarte smoeltje van Ali een kippenpootje gegeten.

En in dit Heilige Land doen wij allerlei doodgewone dingen: liggen op een grijze paardedeken, eten van een koude kip. Wij hebben ook nog fijne prei, zoete citroenen en olijven in mosterd. Hierboven bouwt Rama. Dit is de weg naar Sechem, dat nu, Nabloes heet. Dit is Adil Effendi. En dit ben ik, ik, ik.

Maar de Sabbath roept ons naar Jeruzalem. Het is drie uur. Nu niet meer dralen. Voor vieren binnen zijn. Wij zullen wegdraven langs den grooten straatweg. Geen sprake, dat een ezeltje, zelfs een uitgehongerd ezeltje, ons zou kunnen bijhouden. Dus nemen wij afscheid van Ali, die nog altijd moorzwart is. En van het ezeltje, dat nog altijd aan een ander toebehoort. En wij draven daarheen. Langs Scha’fat, dat eenmaal Nob was. En de stad in. Wij zien, dat het dicht bij den Sabbath is. Mijn Joodsche vrienden gaan al naar huis. Wij draven, en wij groeten links en rechts: „Schalom, schalom.” De menschen kijken. Wat mooie paarden. Zoo mooie paarden zijn zeldzaam in Jeruzalem, dat Adil Effendi El-kuds noemt.

En lang voor vieren staan wij stil voor de poort van mijn hoftuin. In het weeshuis daarnaast spelen nog de jongens. Geen gebeden begonnen? Adil Effendi is al in onderhandeling met een straatjongen over het naar den stal brengen van mijn zwart dravertje. Want als hij dat zelf deed, wie zou hem achten?

67

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.