„Ik weet van mijn afkomst niet anders, dan dat mijn moeder, al is zij niet bij zinnen, een vrouw van stand moet zijn, want zelfs in haar afwezigen staat zijn haar taal en manieren onburgerlijk. Ik weet ook dat, waarschijnlijk door uw mildheid, noch zij noch ik gebrek hebben aan wat den adelstand past. Verder weet ik niets. Mijn leeraren en mijn goede Suzanne noemden mij Sieur Jean, dat doet ook het landvolk. Onder welken naam moet ik mij melden bij den duc d’Angers?”
Een enkele minuut liet hij mij wachten. Zijn lippen openden en sloten zich, toen sprak hij: „Meld je onder je eigen naam: Sieur Jean. Als je wat waard bent, zullen je meerderen of je soldaten je den naam geven die je toekomt. De hertog weet wie je bent. Zelf moet je het leeren weten.”
„Mag ik niet den naam van mijn vader weten?' Mijn voogd stond moeilijk op, ik stond reeds recht toen hij nog leunend op zijn stok zijn rug ontkromde en weer voelde ik een onverklaarbaar medelijden met zijn hulpeloosheid.
„Zelfs ik weet niet den naam van je vader, hoe kan ik hem dan noemen? Maar ik beloof je dat je eenmaal je afkomst zult kennen.” Hij trok zijn adem diep op door gespalkte neusgaten en alsof hij zich opnieuw had gevuld met een dosis
68