ontzet neer tusschen de beide schoutsknechten.
Op eenmaal zag ik weer de schuwe oogen van mijn moeder achter haar gespreide vingers. Tegelijk hield ik de teugels in en voegde mij bij de groep.
Het volk, door het dolle heen, maakte geen plaats, doch ik deed den vos steigeren tot vlak naast den wagen.
„Wat is hier te doen?” vroeg ik den voerman.
„Hekserij,” zei de man. „Ze heett alle drie kinderen van den molenaar behekst, drie dagen lang is er telkens een gestorven. Nu brengen we haar naar Rouaan op den heksenstoel.”
„Wat is dat voor bijgeloof?” riep ik. „Heb jullie nooit gehoord dat er besmettelijke ziekten zijn waaraan kinderen kunnen sterven? Hoe weet jullie dat het haar schuld is?”
De voerman haalde zijn schouders op. „Ze hekst al jaren. Altijd is ze aan het prevelen en bezweren. Maar nu is het uit. De schout komt na.”
Ik keek rond. Het furieuze volk, slechts even gestuit door vrees voor mijn stand, begon steenen te rapen. Het was duidelijk dat ze zich hun wraak niet zouden laten ontnemen. Uit den menschenkluwen staarde een witbestoven masker mij onheilspellend aan: de vader.
De schoutsknechten, blijkbaar slechts be
32