doek, dan ziet hij om. Vlak achter hem is nog iemand de trap opgekomen. Waarachtig, dat moet de jonge Jonathan zijn, - wat is dat een vent geworden. Hij kijkt Daniël opgewekt in het gelaat, — en dan schuift een nieuwe, onbevredigende realiteit voor een aangename herinnering. Daniël Jonathan is niet meer het mooie donkere jongetje, dat aan Murillo deed denken, - Daniël is een mens geworden, een ietwat zwaarmoedige jonge Jood; in zijn ogen is het kwellend heimwee ontwaakt, dat Wernizek kent uit zovele jodengezichten, zelfs in Amerika. ‘Hallo Daniël/ zegt Otto, maar dit klinkt anders dan vroeger.
‘Goedenmorgen Herr Graf/ zegt Daniël en ook hij gebruikt de oude begroeting zonder de oude toon. Meyer Jonathan was er steeds op gesteld dat men de verarmde familie Von Wernizek alle eer zou bewijzen, Meyer Jonathan beseft de waarde van een hiërarchie. Hij heeft Daniël het ‘Herr Graf’ stevig ingeprent. Maar Daniël beluistert tegenwoordig scherp zijn eigen woorden. ‘Ach wat/ meent Otto? ‘laat de grafelijkheid nu maar rusten, die ben ik in Amerika kwijtgeraakt. Vertel me maar eens hoe het jou en je grootvader gaat.5 Daniël kan niets anders zeggen dan een summier: ‘Best, dank u.5 Dat zal hem het spoedigst van de ander verlossen. De afstand tussen deze man en hemzelf is te groot geworden, - en nu, na de afgelopen nacht in het bijzonder. Wat heeft hij gemeen met deze voorname, hoewel vriendelijke mens, die in zulk een gans andere grond wortelt? Daniël is al te oud en nog te jong om zich gewonnen te geven aan de eenvoudige menselijke aantrekkingen die hij ondergaat, de scheidingen die zijn actief geworden verstand trekt, schutten hem onverbiddelijk af van de medemens aan de andere zijde. En bovendien is hij nu, na al wat is gebeurd, veel
89