te leeg, te uitgeput en te verward om nog met iemand
contact te wensen.
‘Ik kom uw grootvader eens gauw bezoeken/ zegt Otto. Hij heeft zijn gemeenzaamheid al laten varen, hij accepteert het feit: Daniël is een volwassene. Nu keert hij zich naar de huisdeur van zijn tante en belt. Hij staart gedachteloos op de deur met het verbogen hekwerk, op het weidse maar ongepoetste naambord, op het kleine flesje melk dat naast de deurpost staat, luistert, - en als hij niemand hoort, belt hij een tweede maal.
Daniël is intussen naar binnen gegaan, men hoort hem daar iets vragen, een vrouwestem geeft antwoord. En dan, opeens, voelt Otto zich heel vreemd staan in dit stoffig portaal tussen twee dichte deuren en hij bemerkt, zeer teleurgesteld, dat hij, nu en hier, niets kan voelen van de vreugde die hij zich op reis heeft beloofd voor zijn thuiskomst.
Maar dan golft een stroom van geluiden langs de trap omhoog, de muziek heeft de feestmars ingezet, men juicht en zingt en roept ‘Lang zullen ze leven’. Het goedmoedig burgerplezier rumoert overmachtig door het huis. Otto moet lachen ondanks zichzelf, maar dan legt hij zijn oor aan het sleutelgat en belt een derde keer.
Nu heeft hij de lelies op zijn valies gelegd en aangescheld bij de Jonathans. De werkster bekijkt hem van boven tot beneden en wil dan wel antwoord geven op zijn vragen. - Ja, de familie is zeker thuis, en zieken zijn er niet zover ze weet. Maar er staan daar ’s morgens wel meer mensen te bellen zonder dat wordt opengedaan. Gewoonlijk ziet ze de juffrouw pas om een uur of twee de melk binnenhalen, mijnheer doet verstandiger om tegen die tijd terug te komen.
90