aanhoren, maar ik hoop, dat ze de zaal zullen vullen van boven tot beneden, - de Opera werkt met verlies, de hele troep heeft juist weer tien procent verlaging van gage moeten nemen,,’
Paul ziet schichtig naar Maria. Ze is zeker drie maal zo oud als hijzelf, ze is waarschijnlijk de dood nog nader dan hij, - en toch staat ze zo vast geplant in het leven. Men zou daar eerbied voor kunnen voelen, - als men niet wat afgunstig wezen moest.
‘Ik stuur je dus die kaart voor de Wozzek,’ zegt Maria. Dan glimlacht ze een ondeugende glimlach. ‘Wees maar niet bang, je bent niet de hele avond met me opgescheept. Ik moet me natuurlijk even op die plaats laten zien, - maar ik ben van plan boven te gaan luisteren, — ik wil weten wat ze er daar van zeggen.’
Paul zal nu werkelijk gaan aannemen en bedanken, hij zoekt een woord, dat zonder al te veel moeite gezegd kan worden. Maar dan staan ze opeens onbeweeglijk, Maria en hij; na de eerste schrik moeten ze echter toch lachen. Uit het huis dreunt een wonderlijk, doordringend geluid, het lijkt of een dolgeworden bijenzwerm probeert een melodie vast te houden. ‘Allemachtig,’ zegt Paul, maar Maria begrijpt dat het de mandoline en guitaren zijn, die gaan repeteren.
‘Dat is de gouden bruiloft,’ zegt ze. ‘Ben je ook uitgenodigd?’
Paul heeft Hodl tot dusver nog slechts als huisheer beschouwd, en verder over alles heengekeken wat hij in het huis heeft ontmoet. Ja, dat doet men misschien wel vanzelf als men, ondanks zijn geestelijke standing, in ’t achterhuis woont. ‘Ik ken die mensen niet,’ zegt hij. ‘O, maar dan moet je gaan kijken,’ lacht Maria. ‘Vanavond danst alles mee, je hoeft niet eens uitgenodigd te zijn. De gouden bruiloft van Hodl, — van de Hodls 82