krijgen/ antwoordt Paul. ‘Daarbij gedragen ze zich discreet, ze maken plaats als ik wil gaan zitten en doen niet te aanhalig.’
‘Och ja/ zegt Maria en staat op, ‘ik kan natuurlijk ook plaats maken als je wilt gaan zitten. En aanhalig ben ik niet meer zozeer op mijn leeftijd...’
Het heeft ingeslagen, de jongen krijgt een kleur en wil zich gaan excuseren. Maria weet ook wel dat hij niets hatelijks heeft bedoeld, ze gunt hem echter zijn beetje verlegenheid. Dan helpt ze hem er moederlijk overheen. ‘En dus mag ik binnenkort misschien nog wel eens terugkomen om een praatje te maken. Het is alleen jammer dat ik je niet aan een paar biljetten mag helpen, je bent nu in Wenen en kunt deze en gene horen.’ Ze heeft heus spijt dat ze niets kan doen voor de jongen, ze zou veel willen doen. Dan valt haar iets in.
‘Wil je overmorgen naar de Opera? Ik heb een paar plaatsen voor de Wozzek, —interesseert je dat?’
‘Geven ze nu de Wozzek, in juni?’
‘Festwochen, jongeman, we zetten ons beste beentje voor ten behoeve van de Amerikanen. Ze kunnen toch niet langer dan drie avonden de Nibelungen aanhoren? De Entführung en de Rosenkavalier hebben ze al gehad, nu vertonen we dus onze laatste creatie.’
Paul weifelt. Hij zou de Wozzek wel willen horen, hij kan wel iets aanhoren, - als het maar geen violist is. Maar hij kan niets aannemen, - dat is de moeilijkheid, - en van deze vrouw, een vreemde, die hij bovendien heeft beledigd, kan hij zeker niets aannemen. ‘Ik zit liever niet een hele avond tussen de Amerikanen/ zegt hij.
‘Nonsens jongen,’ animeert Maria. ‘Die moeten hun mond houden tijdens de voorstelling en in de entre-acten kun je in de gang gaan staan. Ik kan ze ook niet
81