danks het laaggeplante, somberzwarte haar, lichtbruine ogen, die zich schuw laten ontmoeten. ‘Aangenaam,’ zegt Maria, ‘ik ben Frau Ritter, voormalig Kammersängerin... God, wees toch een beetje toeschietelijk — toekomstige Meistergeiger.’
Maria heeft goed opgelet, de jongen heeft de wenkbrauwen gefronst. Prachtig materiaal.
‘Je hebt mijn plaats voor Thibaud teruggestuurd. Dat moet je natuurlijk zelf weten...’
‘Zo kan ik het ook,’ bromt Paul.
‘Inderdaad,’ zegt Maria. Zelfbewustzijn is het eerst nodige en eigenlijk heeft de jongen gelijk.
‘Wie zou je dan willen horen?’ vraagt Maria.
‘Niemand. Ik verlang niemand te horen en niemand hoeft mij te horen. Dat is allemaal niet interessant...’ Hij zwijgt, haast had hij confidenties gedaan.
‘Juist,’ zegt Maria. ‘Zo iets heb ik wel eens meer gehoord, - de kunstenaar is zijn eigen-publiek. Wat een wereld verachter ben jij! Maar het gaat vanzelf over, hoor!’
Paul zwijgt. Hij zou nu zijn geliefde levensleer ten beste willen geven, zoals hij ’t wel doet voor zijn mede-stu-derenden: Perfect Bach spelen en dan veronal nemen. Maar het blijkt onmogelijk zo iets te zeggen tegen deze oude vrouw, die de kamer rondkijkt met zulke merkwaardig open ogen.
‘Waar komen toch al die katten vandaan?’ vraagt opeens Maria. Ze telt er vier, waaronder een witte die kennelijk in blijde verwachting verkeert. ‘Dat worden er tien binnen een week,’ constateert ze.
Nu heeft de jongen even gelachen, het is zeldzaam verheugend om te zien hoe de schaduw van zijn voorhoofd glijdt.
‘Die woonden hier al voor mij, ik kon ze er niet uit-80