nog eens voor mensen zal mogen uitzingen.
‘Zo, geef nu maar de post/ zegt Maria.
‘Zou u niet liever ópstaan?’ dwingt Josefine. ‘Ik moet aanstonds naar de Naschmarkt. Vandaag is het Bauern-tag, ik kan nu rookvlees voor twee schilling krijgen en bij de slager betaal ik drie en een halve. De boter is ook op.’
Maria zucht: tegen dit argument valt niet te opponeren. Er moet inderdaad zuinig worden geleefd, het is toch al een wonder wat Josefine weet te doen met het pensioengeld. Maria is nu eenmaal een fijnproefster, ze heeft zich grondig laten verwennen in de kleine, fijne restaurants van Parijs, Petersburg, Madrid, Den Haag, waar niet al. Maar Josefine kookt heel goed. Haar Backhahnl bewaren hun oorspronkelijke malsheid binnen hun knapperige deegkorstjes, haar asperges a la Mi-lanaise aanvaarden de prikkel van tomaat en zachtge-smoorde kaas zonder dat hun blank aroma eraan te gronde gaat en haar meelspijzen variëren tot in het oneindige, zo nodig kan ze iedere dag van het jaar een andere welsmakende zoetigheid op tafel brengen. Dus is Josefine’s beroep op de eisen der keuken het immer doorslaggevend element bij de beslissingen, die Maria Ritter op haar vierenzeventigste jaar nog te nemen heeft.
‘Goed, goed/ zegt Maria, ‘ik kom al.’
Als ze in haar lang rose nachthemd op het ijsberen vel staat, heeft Maria, als iedere morgen, een enkel zwak ogenblik. Iedere morgen opnieuw hindert het haar onzegbaar dat nachthemd te moeten losmaken en onder de soepele rozenkleurige waszijde haar geel, zwaar en toch verwelkt lichaam te ontmoeten. Het is een zeer moeilijk en onaangenaam ogenblik, maar gelukkig duurt het niet lang, want ze zet er zich zo vlug mogelijk over-
6i