ze op tafel als lokaas voor Maria, die zich na haar ontbijt zo graag nog eens in bed omkeert.
‘Van wie dan?’ vraagt Maria.
‘Mr. Lytton uit Chicago. Baronin Marzenburg, met een heel aardig kiekje waarop ze haar kleinzoon rijdt in zijn kinderwagen. Garlo Perrucci stuurt een recensie over een opvoering aan de Scala, waarin de Angelina van een debutant je vergeleken wordt met de uwe, twintig jaar geleden.’
‘Ja, Rossini was altijd mijn fort,’ zegt Maria. ‘Maar die smerige persboeven moesten niet altijd de jonge mensen doodslaan met onze oude reputaties. Ik ben ook jong geweest, ik weet wat het is. Geloof maar niet, dat ze werkelijk horen wat er wel of niet in zo’n kind zit, - ze willen alleen laten zien, dat ze indertijd nog Maria Ritter hebben meegemaakt.’ Maria heeft veel collegiaal gevoel, altijd gehad, ze was een goede kameraad, zelfs voor de kleine koristjes.
‘Halt!’ zegt ze, ‘daar valt me wat in. Van jonge mensen gesproken. Je moet straks even aangaan bij die jongen in het achterhuis. Ik heb een plaats voor Thibaud vanavond, die kan hij krijgen. Ik heb de Hodls beloofd dat ik op hun feest kom en jij geeft toch niet om concerten.’
‘Ik ga natuurlijk mee naar de bruiloft,’ zegt Josefine geraakt. Ze is nog altijd niet genezen van haar dienst-bodentrots en wenst niet te worden thuisgelaten als het even mogelijk is om in Maria’s gezelschap ergens te verschijnen.
‘Natuurlijk ga je mee,’ sust Maria. ‘Misschien zal ik er ook nog even wat zingen, Hodl heeft het me zo dringend gevraagd.’ Arme Maria, ze is werkelijk een beetje vereerd met het verzoek al glimlacht ze van binnen ook spottend om zichzelf; ze is dankbaar dat ze zich 60