voelen moet. Toen Maria Ritter echter in werkelijke heid haar vijftigste verjaardag vierde (in stilte), was ze een overschone weelderig opengebloeide roos en voelde zich vijfendertig.
Nu is ze inderdaad een tikje te zwaar geworden en de stem, - ja, - die heeft ze niet mogen behouden. Toen haar in 1916 door de Operadirectie op zo kies mogelijke wijze haar pensioen werd geoffreerd, kon ze in haar eerlijk hart niet de vereiste opwinding produceren om een theaterschandaal te ontketenen. Achtenvijftig is inderdaad meer dan de limiet voor een coloratuurzan-geres aan de Weense Opera. Maar een verhoging van haar pensioen heeft ze tenslotte gekregen, en wel door bemiddeling van aartshertog Karl, die liet weten, dat het een nationale schande zou zijn als Maria Ritter moest adverteren om zanglessen. Ach, die zouden buitendien een totale mislukking zijn geworden. Maria Ritter’s stem was uniek, maar haar theoretische kennis gelijk nul, ze is levenslang de luchtige, onverantwoordelijke zangvogel gebleven, die directeur Kern ontdekte in de worstwinkel van vader Ritter.
Ja, en nu is de vogel toch ontegenzeglijk wat stijf en dik in de veren. Josefine moet ’s morgens de pantoffels aan Maria’s voeten steken eer ze zich buiten bed laten zakken. Josefine moet ook assisteren in de keuken, waar het warmwatergeysertje hangt en waar Maria iedere morgen het haar vroeger zo dierbaar lichaam, dat haar nu zoveel hartzeer kost, een uur lang wast en verzorgt. Voor Josefine heeft Maria geen lichamelijke geheimen en ook haar verdere aangelegenheden kent deze zo goed als zijzelve. Josefine heeft de post dan ook al doorgelezen lang voor Maria is gewekt.
‘Een mooie post vanmorgen/ zegt ze en reikt Maria het blaadje met de koffie en de broodjes. De post legt
59