Maria Ritter’s slaapkamer en haalt de jalouzieën tussen de dubbele ramen op. Dat is op die tijd zo haar vaste gewoonte want als zij het niet deed, zou Maria zeker tot twaalf uur blijven doorslapen en hoe zou Josefine dan nog kunnen assisteren bij Maria’s toilet, terwijl het middageten al opstaat?
Maria snurkt een enkele laatste maal haar gedempt neuskeelgeluid. Dan houdt ze haar handen voor haar ogen en kruipt verder onder de dekens, maar ze snurkt niet meer.
‘Mevrouw,5 zegt Josefine en slaat het dek naar beneden, ‘mevrouw, het is over tienen.’ Inderdaad schijnt het witte daglicht nu in de kamer en Josefine die al van zes uur op is, heeft reden om ontevreden te zijn over Maria, die om tien uur nog niet wakker kan worden. Maar ze oefent toch geduld en staakt even haar pogingen om Maria tot de werkelijke wereld terug te roepen. Maria slaapt zo volkomen overgegeven, haar oude gezicht ligt zo wijd ontspannen in de droom, dat Josefine blijft kijken en weifelt, zoals men schroomt een zuigeling uit de warme wieg te nemen.
Josefine kent Maria’s gezicht onder velerlei belichting. Zij heeft het veertig jaar geleden voor het eerst gezien onder het rococo-kapje van Rosine en ze heeft het van het eerste ogenblik al liefgehad met een warme genegenheid. Het was ook zo gans anders dan haar eigen smal, benig zuidduits volkstype. Van de gaanderij, waar zij op een vrije avond de ‘Barbier’ genoot, had zij het ronde, bevallige, doch nimmer frivole wezen van de grootste coloratuurzangeres der eeuw bewonderd, had zich overgegeven aan de jubelend kwinkelerende stem, en was verlost en gelukkig naar huis gegaan. De volgende dag had zij spontaan haar diensten aangeboden aan het grote, domme kind Maria Ritter, die, naar zij van