kan zien en tegelijk die woorden af te wijzen. Daniël is dan ook heel moe. Hij ligt tegen de gecapitonneerde kussens en rolt opzij bij iedere zwenking van de wagen. Maar hij past op om Ladislaus niet aan te raken, Ladis-* laus die verdiept is in zijn gestencilde statistieken.
Een uur later staat de Mercedes in de huurgarage waar hij thuishoort. ‘Plezier gehad?’ vraagt de garagehouder. ‘Plezier genoeg/ bromt Julius, ‘maar die verdomde meiden kosten je je centen.’ ‘Ze zijn het waard meneer!’ lacht de man en stompt Julius in de rug.
Ladislaus staat al op het trottoir, hij heeft de papieren in zijn zak gestoken en wikkelt zich in zijn sjaal. ‘Loop vanmiddag om een uur of vier even bij me aan/ zegt hij tegen Daniël. ‘Ik heb een paar boeken over Sowjet-recht die een jurist behoort te lezen.’ Hij steekt Daniël een hand toe, die merkwaardigerwijs nog even vochtig kil is als een paar uur geleden, maar nu tot Daniëls verwarring een aangename indruk achterlaat.
54