een ploeg spoorwerkers kunt brengen of een paar onderofficieren of zelfs een klein drukkertje van de Arbeiter-zeitung, dat zijn allemaal mensen die ik recommanderen kan voor een karweitje. Maar wat moet ik beginnen met de zoon van bankier Weissenstein?’
‘De geblameerde zoon van een invloedrijk vader is een kostbaar bezit/ leert Julius. ‘Maar zoals je wilt. Tenslotte zijn ze ook al voldoende geblameerd voor mijn speciaal gebruik.5
Ladislaus’ brede neusvleugels zijn vaal geworden. ‘Halt/ zegt hij. ‘Je hebt me laten roepen, dus heb ik nu ook wat te zeggen. Voorlopig maak jij nergens je speciaal gebruik van. Er wordt hier geen privérekening vereffend die later op het conto van de communisten komt. Nu ik hier ben, heb ik de leiding! Laat die jongens bij me komen. Wie was dat veulen dat me heeft gereden?’
‘Daniël Jonathan, een derdejaars jurist van edele gezindheid, een martelaar in de dop. Waarachtig Ladislaus, je bent een ondankbare hond. Ik heb die jongen juist naar je töegestuurd omdat ik je een plezier wou doen, het is er een van jouw soort, een idealist waar toch wat in zit, en als je je pink uitsteekt, heb je hem met huid en haar.’
‘Ik zou wel eens willen weten waarom jij communist bent geworden/ zegt Ladislaus.
‘Dat heb ik je al eens een keer uitgelegd, maar je schijnt me niet te kunnen geloven. Omdat mijn vader zijn baan in Hannover is kwijtgeraakt door de heren nazi’s en ik hier nu in Wenen voor een koopje moet afstuderen op een schoen en een slof. Ik draai mezelf geen films voor over een betere wereld Ladislaus, ik weet alleen dat ik deze verdomde wereld onder de knie wil krijgen.’ Julius’ permanente lach ligt hem nu onrust
5°