zich, hij kauwt en slikt en kauwt met het natuurlijk welgevallen van een rund. Ladislaus hoort het en glimlacht ironisch, hij weet niet wat eetlust is, dat komt door de t.b.
Achter de dennetjes hurken ze beiden neer op een paar eikestronken. Julius zoekt in de zak naar een vierde kummelbroodje, maar daar hij zich blijkbaar door deze variëteit heeft heengegeten, begint hij nu aan de süsse Röllchen. Ladislaus kan het niet langer aanzien, hij staart omhoog in het eikenloof. ‘Wat was je van plan?’ vraagt hij eindelijk.
‘Ik wil Rasser en Derresch een kleine waarschuwing geven, ook voor de andere heren,’ zei Julius, ‘ik heb mijn instrumententas laten halen en een beetje ether.’ Ladislaus haalt hoorbaar zijn neus op. ‘Je bent niet meer dan een doodgewoon sadistje, Julius. Godallemachtig, - wat moet ik toch met jullie aanvangen? -de hele Universiteit is een dolgeworden kinderkamer. En daar zit ik tussen als de vertrouwensman! Communist ben je godbetert en weet niet beter dan je te bemoeien met een relletje over een rijke Jodenjongen. En daarvoor laat je me halen! Maar had je mij er dan niet buiten kunnen laten, grote ezel.’
‘O neen,’ zegt Julius, ‘helemaal niet. Ik ben zelfs niet het allerkleinste ezeltje. Ik heb natuurlijk mijn privére-kening met Rasser, maar daar heb ik je inderdaad niet bij nodig. Ik wilde je alleen maar eens in aanraking brengen met deze groep, — er was nu een mooie gelegenheid om ze in staat te stellen zich te compromitteren in jouw aanwezigheid. Er zijn heus een paar bruikbare elementen onder.’
‘De moeite niet waard,’ beslist Ladislaus. ‘Wat heb ik aan een stel snotjongens, die ik alleen gebruiken kan als er eens iemand afgetuigd moet worden? - Als je me
49