naar het Donaustrand, daar zouden ze samen in de schaduw onder de bomen liggen en hij zou alles gaan vertellen, alles van deze laatste dagen; samen zouden ze hun verdriet delen, en hun af keer, ja, van al deze dingen, - maar hij zou heel veel moeten uitleggen en veel verklaren, aan zichzelf ook misschien, en aan dit oude kind, - dat toch de enige is wie hij alles zou willen vertellen.
Een dwaze gedachte. Onder zijn handen voelt hij de smalle, benige schoudertjes van de oude man en nog eens ziet hij om naar de wagen, ^ onzin, ^ onzin, « Grootvader weet niet eens dat hij autorijden kan, er is veel te veel dat zijn grootvader niet weet.
‘Ga maar gauw,’ zegt Daniël, Énu hebben we elkaar tenminste gezien,’ en neemt zijn handen van Meyer Jonathans schouders.
De klokken van de Ruprechtskirche beginnen te luiden. Meyer ziet nog om naar zijn kleinzoon terwijl hij de stoep opgaat, dan duwt de dranger van de grote secre-tariedeur hem naar binnen. Acht uur, hij is toch nog op tijd.
28