als Daniël komt.
Maar dan, achter deze aan, komen nog drie jonge mensen, twee van hen steunen de middelste die kreupel tracht te hinken. Zij wenken een taxi, maar welke chauffeur wil zijn kussens laten bederven door een stelletje gehavende, met bloed bevlekte studenten? Meyer Jonathan ziet het aan hoe de taxi voorbijrijdt, en zijn hart is ontzet, dat de ene mens de andere zo willens en wetens in de nood kan laten. Maar tegelijk heeft hij gezien, dat Daniël niet hierbij is, en dan merkt hij ook dat hij al die tijd heeft verwacht Daniël te zien.
Om vijf minuten voor achten slaat Meyer Jonathan de hoek van de Seitenstettengasse om. En daar - voor de deuren van de Secretarie - loopt Daniël, Daniël zelf, gewassen en geborsteld, zonder bloedvlekken, Daniël met zijn hoofd in de nek, zijn donker haar ongedekt als altijd, Daniël met zijn eigen kaarsrechte gang. Godlof, daar is Daniël.
Meyer Jonathan snikt een kort droog snikje. Maar dan drukt hij zijn lippen opeen, de jongen behoeft niets te weten van zijn angst.
Nu heeft Daniël ook zijn grootvader gezien en staat stil voor de stoep van de Secretarie. De oude man steekt haastig over, niet voorzichtig genoeg, want een taxichauffeur kijkt nog eens geschrokken en verwijtend naar hem om. Maar Meyer Jonathan heeft zijn handen al om Daniël’s armen gelegd. DaniëPs wijdopen ogen kijken omlaag in het gezicht van zijn grootvader, Meyer Jonathans glimlach straalt omhoog.
Maar dan laat Meyer zijn handen zakken, de glimlach verandert in een angstige vraag: ‘Is er wat met je gebeurd, jongen?’
Hij vindt het zelf vreemd dat hij dit vragen moet. Er is niets gebeurd met Daniël, dat kan hij toch zo wel zien, 26