der donzen haartje en de zwakblauwe streep langs de matte huid van haar onderarm. Zijn hand legt zich vast over haar hand, zijn vingers sluiten om haar pols. ‘Omdat ik naar je verlangde/ zegt hij.
Roserl schudt haar hoofd. ‘Je hebt me niet eenmaal geschreven, in drie jaar niet eenmaal. Je bent wel teruggekomen, maar niet voor mij.’ Ze ziet over zijn hoofd in het vage, - daken, daken, huizen, het roodgestreept linnen van een zonnescherm. — Dan zegt ze: ‘Ik dacht al dat ik niet meer naar jou verlangde.’
Hij leunt gretig voorover. ‘Dus je hebt toch verlangd, Rosamündchen! ’
Zij gaat verder, ze spreekt in het lege, alsof ze zichzelf antwoord geeft. ‘In drie jaar niet een enkele brief. Je had het wel gezegd: ik schrijf niet, ik wil je niet vasthouden, - maar je had het toch moeten doen. Als je had verlangd, zou je hebben geschreven.’
‘Het is waar, misschien is het waar/ denkt Otto. « ‘Naar haar, juist naar haar, heb ik niet zo hevig verlangd, ik kon wel bij mijn besluit blijven om het haar met mijn brieven niet moeilijk te maken. Maar naar alles tezamen, het oude land en tante Paula en de Ste-phan en die arme Karl en de grijze nevel boven de Hermannskugel, en toch naar haar, naar haar mond, haar mond en haar hele warme zachte huid, daarnaar heb ik verlangd tot het pijn deed.’
‘En daarnaar zal ik weer verlangen, als ik terug ben in Cleveland/ weet hij opeens. ‘Ik had niet moeten komen voor six days in Vienna, zoals al die anderen, ik hoefde niet te komen om Wenen te zien; als ik mijn ogen dichtmaak, heb ik elk plekje van de stad voor me. En zes dagen om met de stad en de mensen te leven, ** dat is veel te kort/
Roserl’s hand ligt nog stil, onbeweeglijk stil onder de ioo