zaten zij daar met hun drieën in zwijgen en peinzerij.
Jehu, die steeds sterker genegenheid ging voelen voor den jongen bevelhebber, schudde het hoofd en verbrak de stilte.
«Altijd in gepeins, Samuel,« zei hij, «altijd even ernstig en zwijgend. Zie naar de jongeren, hoe vroolijk zij het leven en den tijd nemen. En toch hebt gij niet minder moed dan zij.«
Samuel wilde spreken, doch Jehu vervolgde :
«Nee — ik begrijp wel; steeds die onrust over huis en vrouw en familie. Maar ik zeg u — zij verkeeren in ges ringer zorg en gevaar daar in Sukkoth, dan gij bij GihGal.
Zie, doe als anderen. Vele jonge vrouwen en maagden zijn gegaan naar de overzijde, doch enkelen zijn nog hier gebleven. Kies een harer tot uw bijwijf, opdat ze de rim« pels van uw voorhoofd gladstvijke.
O — begrijp mij goed. De losbandigheid in het over* geven aan de drift, waardoor Israël nu lijdt als aan een ziek gezwel, vindt in mij haar felsten vijand en vurigsten bestrijder. Doch — u kan ik dit wel raden wijl ik uw natuur ken en weet, dat gij niet zijt als de meesten.«
Samuel keek verrast van Jehu naar Josaphat en zag den laatste aan als vroeg hij diens oordeel over dit gezegde.
Josaphat scheen te aarzelen.
«Dunkt u het dus goed, wijze Jehu, dat de man een bijwijf neemt, al heeft hij zijn eerste vrouw lief met heel zjjjfcziel ?«
JQleeft zij hém dan ook zoo lief....« begon Jehu weifelend.
«Debora wel 1« zei Samuel beslist.
Jehu’s schrander gelaat staarde Samuel aan en een zachte glimlach speelde daarover.
«Dat moge zoo zijn — dit zij zelfs zoo. Maar — is de liefde van één vrouw voldoende om den man te be« vredigen, zooals de liefde eens mans een vrouw volkomen voldoet ? Wat zegt gij, Josaphat ?«
142