gens en alle ruiterij. Elke ruiter neemt een wapendrager achter zich op het rijdier; dat verdubbelt onze macht. Dezen dragen nevens hun wapenen allen een gedoofde fakkel bij hen.
Wij trekken direct sterk noordoostwaarts. Een uur na het vallen van den nacht vertrekt een leger voetlieden, vijfhonderd man sterk van hier cn houdt de oostelijke richting aan. Ook deze mannen zullen nevens hun wape* nen een gedoofde fakkel meevoeren. Zij zullen optrek* ken onder bevel van Absom ben Abraham en enkele onder*aanvoerders door Absom aan te wijzen. Als zij drie uur ver zijn en nog geen ruiter met een boodschap van mij hebben ontmoet, dan houdt Absom halt en wacht hij mijn tijding af. Het verdere zal zich geleidelijk uit elkan* der ontwikkelen.»
Zwijgend had men naar hem geluisterd. Thans wilde Efraim ben Josaphat spreken, doch Simon ben Joram was hem voor.
»Dat lijkt me een goed plan, Samuel,« zei hij. »Ik geloof uw taktiek tamelijk wel te begrijpen. Het zal mij welgevallig zijn met u mede te gaan. Als gij althans den ruitertroep aanvoert.«
»Zeker voer ik dien aan«, glimlachte Samuel »en Izak de Sterke zal mij er in bijstaan. Doch gij zijt geen ruiter, althans ge hebt geen rydier.«
»Kan een der ruiters mij dan niet achter zich nemen als fakkeldrager?
Geloof vrij, de hand die dagelijks houthakt, slaat év^n blijmoedig zijn knuppel op de hoofden van vijanden,» besloot hij opgeruimd.
De raad der oudsten en aanvoerders vond Samuel’s plan geschikt en wéloverlegd. Men praatte nog over de strijdkansen en het meerendeel der aanwezigen bleek te zijn vervuld van hoop en goede verwachting. Samuel wees de onder*aanvoerders nu hun taak aan, waarop deze vertrokken.
Josaphat bleef nog nevens Samuel bij Jehu. Zoo
141