het wel, dat zij hem na de wandeling erg vriendelijk verliet en zijn hand even teeder in de hare hield. De herinnering daaraan bleef hem dan dag en avond bij. Doch, als hij haar den volgenden ochtend dan weer bes groette, was zij aanstonds weer zóó ernstig en terugs houdend, dat hij het niet waagde haar hand tot groet te grijpen.
Dat Samuel’s gedrag invloed op haar uitoefende, bes merkte hij wel, als ook dat zij haar wandeling steeds naar de zijne regelde. Doch nooit zag hij hen samen wandelen en zéér zelden praatten zij met elkaar, en dan nog slechts in tegenwoordigheid der aanvoeders. Hij had dus geen reden te veronderstellen dat Samuel schuldig was aan haar wispelturig gedrag, jegens hem.
De omgang met haar schonk zijn wezen geheel andere gewaarwordingen, dan dezelve met andere vrouwen hem altijd had verschaft. Geen meisje of vrouw, die hem bes koord had en door hem was begeerd, was langer dan een korte poos koud en onverschillig voor hem gebleven. Steeds had hij zich jegens haar de man, de meester ges voeld en altijd was hem den indruk eigen geworden, dat zij zich maar al te graag aan zijn meesterschap onderwierp.
Met Lea was het nu wel een heel ander geval. Ze was door een huwelijk verbonden aan den wijzen Jehu en tusschen hem en haar was niets dan vriendschap. Maar toch kon hij er niet aan wennen, dat zij zich bestand voelde tegen de bekoring, die hem zoo vele vrouwen had doen winnen. Ja, hij moest erkennen dat hier feitelijk de rollen waren omgekeerd en zij de meesteres was over hem en over zijn doen en laten. Hoe zou hij zich anders altijd naar haar wil schikken, wandelen waarheen zij vers koos en het onderwerp dat zij niet bespreken wou, gewillig verzwijgen. En, als hij zich nóg zoo zeker had voorgenomen niet met haar te gaan wandelen, doch een rijtocht te maken, alleen of met Absom, dan veranderde hij op het oogenblik van handelen steeds weer van voornemen.
122