Samuel kwam naderbij. Nu ging ze langzaam voor* waarts, Izak met een blik mederoepend.
»Hier is Samuel, loopen wij te zamen naar het kamp terug,« trachtte Absom hem op te houden.
Doch beiden liepen reeds langzaam voort.
«Wellicht hebben de bevelhebbers ernstige zaken met elkaar te bespreken,« zeide Lea eenvoudig. «Vertel mij die Gibonietsche geschiedenis, of is uw tong aan uw verhemelte vastgegroeid. Of wacht, gij hebt misschien óók iets met Samuel te bepraten.«
«Nee,® zei Izak kortaf.
«Nu, vertel dan op.«
«Wat voor belang kunt gij nu stellen in de geschie* denis van een aan u geheel onbekend meisje.«
«Omdat ik belang stel in u.«
»Lea,« riep hij uit, en trachtte haar hand te grijpen, welke hem echter ontweek;
«Stil Izak. Absom loopt achter ons. Wat zou Jehu opkijken als die hem vertelde dat ge jegens zijn vrouw zoo vrijmoedig zijt. Ik stel belang in u, omdat ge een onzer dapperste helpers zijt, een kranig ruiter die een werkzaam aandeel zal hebben in de verdrijving van Eglon.«
«Ik voel geen behoefte aan uw belangstelling,® viel hij korzelig uit.
«Kom nu Izak, niet zoo spoedig geraakt. Moet ik soms weer plagen dat ge niet met vrouwen kunt omgaan ? Kom, geef me maar de hand. Neen — niet zoo over* dreven hartelijk — Samuel ziet het.«
«Samuel!« gromde Izak.
«Ja. Is hij inderdaad getrouwd ?« vroeg ze losweg. «Hij is zoo jong nog, schoon lang niet zoo levenslustig als gij.«
«Heeft hij u dat verteld ?« vroeg Izak wantrouwig.
Lea schoot in een hartelijken lach.
«Dwaze jongen, hoeft zoo iets een vrouw verteld te worden? Maar ge hebt me nog niet geantwoord.«
«Ja, hij is getrouwd met een lieve, jonge vrouw en ze
117