«Mijn .... mijn sympathie gaat niet in ’t bijzonder naar Lea uit als vrouw, als mooie vrouw,« bracht Absom hiertegen in. »Vergeet niet dat ik hou van mijn drie jonge vrouwen.»
»Dat behoeft voor jou nog geen reden te zijn......«
»Om jou te wijzen op haar meerdere kracht en feller levensvuur.«
»Daar ben ik toch niet bang voor.«
«Als de aanvoerders onderling twisten, hoe moet het dan gaan met hen, die zij tot voorbeeld moeten dienen,» klonk Lea's stem.
Ze had hen opgemerkt en was rechtstreeks op hen af# gegaan. Haar drift was reeds weder bekoeld en bij het zien der beide jonge mannen was de gedachte in haar opgeweld dat zij wel met hen kon terugwandelen. Dan mocht Samuel denken dat zij Izak zocht, of zelfs Absom.
»’t Is geen twist schoone maagd, doch vriendschappelijk gekout,» antwoordde haar Izak.
Lea keek hem spottend aan.
»Arme paardrijder; hoe weinig kent hij de vrouwen, dat hij Jehu’s vrouw, maagd noemt.«
Zijns ondanks kleurde de vurige Izak.
Hij wendde zich af, om Absom’s gesmoord gelach niet te hooren.
»Kom kom, Lea,« zeide deze. »Zoo ge Izak’s verhaal van het Gibonietisch meisje kendet, ge zoudt hem niet verwijten dat de vrouwen hem vreemd zijn.«
»Moet men dan, om de vrouwen te kennen met eene door huwelijk verbonden zijn, Lea vlugge tong ?« vroeg Izak haar nu. «Bekoort u daarom zoozeer het gezelschap van Samuel ben Juda ?«
Lea bukte het hoofd. Dit was de eerste maal dat ze hoorde gewagen van Samuel’s vrouw. Dus hij was getrouwd ?
Toen zij haar hoofd weder opbeurde, lachte ze den jongen aanvoerder vrijmoedig toe.
«Versta mij niet verkeerd^ Izak,« zei ze vriendelijk. «Het was slechts plagerij.«
116