56 TROUWEN.
sliep niet; de zenuwbeven harer lippen, dat telkens vlugge rimpelen van haar voorhoofd — dat trillen van haar handen, nee, dat was geen slaap.
Wat had ze vréémd gedaan...... Eerst
gevoelig — en toen heftig vol drift. Zoo kende hij haar nog niet — zoo had hij haar
nog nooit gezien...... Kennen ! Maar,
kende hij haar dan ? Hij kende haar immers volstrekt niet.
Geschreid had ze — om hem, om dien vreemden vent; omdat ze nog maar steeds aan hem dacht. Voor hem was ze zoo plots opgesprongen, voor hém had haar helder oog gebliksemd.
Zijn blik dwaalde weer naar haar en omstreelde haar gelaat. Arme Roos — ze zag er nu toch ellendig uit. Niet rozig glinsterden nu haar wangen, maar dof, vaalgeel. Zou ze zich het zóó erg aantrekken ?