TIIOUWEN. 55
niet. Nooit zou hij het doorstaan, nooit; hij zou het niet kunnen dragen. Het zou hem terneerslaan voor eeuwig, het zou hem zedelijk dooden. Nee — liever dan dat te doorstaan......
— Waarom...... waarom trouwden jelui
dan niet....... Roos ?
— Vraag dat niet...... vraag er niet
naar. Ik kan je niets zeggen......nou niet.....
later misschien.
Vermoeid leunde ze achterover en sloot de oogen.
Hij lachte grimmig...... Zou ze nu werkelijk slapen...... kon ze dat?
Slapen ! Hij — zou wel nooit weer kunnen slapen, geloofde hij, hoewel hij zich
toch vermoeid voelde...... vermoeid, als
had hij uren aaneen gewerkt — gepraat — getwist...... Maar — slapen ?
Slapen — zou zij slapen ? Neen — ze