54 TROUWEN.
zooals dikwijls gebeurt — tegen mij stug en koel was, dan was ’t omdat je ziel hém toelachte; dan was je van hém vervuld en aan hem gaf je je dan, mij alles weigerend, stil en vol van liefde. Roos......
Roos... waarom heb je dan ja gezegd......
waarom ? Waarom dan......?
Hij zweeg en voelde luid-op — het kloppen van zijn hart.
— Had ik dan moeten — nee zeggen ?
In die weinige woorden, in die schijnbaar eenvoudige wedervraag, lag een gebiedende eisch om beslissing. Die hoorde hij er in, luid en onmiskenbaar en het doorschokte hem. Wat — wat, angstig rees in hem op — wat ter wereld bedoelde zij er mee en wat wilde zij ? Iets, het ergste, wilde zich aan hem opdringen —
het vreeselijke...... Zou ze dót bedoelen ?
Maar nee —■ nee...... dat kón immers