TROUWEN. 51
— O — nee...... je vertelde het niet — ik
vroeg het, anders zou je het nooit......
Zou ik het nu nog niet weten......
Met meer dan inenschelijke inspanning bedwong hij zijn gezichtspieren, in zijn pogen den smarltrek welke door haar bekentenis er op was gebracht, van zijn gelaat te vagen.
— Rosa — zei hij, nu kalmer, zou je
niet...... niet méér willen zeggen ? Wie —
is het?...... En...... heb je hem érg lief?
En wie en wat ben ik eigenlijk voor je. Een bekende —■ met wien je gaat trouwen...
Is dat niet zoo ?...... Toe nou...... zeg me
wat...... over hem.
— Nee ! zei ze hard. Haar onwil riep zijn wrevel weer op.
— Nee! Waarom niet ? Mag ik hem dan niet kennen — is hij bijgeval te edel om door een gewoon mensch besproken