44 IROÜ'WeN.
overspannen — we moesten maar naar binnen gaan. Zal ik je moeder roepen ?
—* Nee — nee — kreunde ze.
— Nou — zeg het mij dan...... zég
het dan......
Wild richtte zij zich op...... maakte
ze beweging van wegloopen...... Dan zakte
ze weer in haar stoel......
’t Snikken ging nu over tot schreien, tot huilen in stroom van tranen.
— Roos — zei hij nu zacht, haar hand vattende in streeling...... wil je mij ver
geven. Ik ben een naar mensch — een onhebbelijke kerel — en ik ben veel le ruw om met jou om te gaan. Wil je me vergeven Roos — wil je probeeren me een
beetje beter te maken ? Wil je — me......
dan nu...... een zoen geven......?
Vervelende vent, dacht het direct in hem, daar begon hij alweer.