TROUWEN. 43
koele, de trotsche, die zelden een overbodige beweging maakte, nóóit een onnoodig woord sprak ? O — het doorvoer hem dat hij wel ellendig moest zijn geweest jegens haar —■ dat zij zich zoo zwak aanstelde.
— Roos — Roos ! vleide hij en hij schoof met stillen drang zijn arm om haar middel, om het hem zoo dierbare lichaam. Ze duwde hem van zich — met stomme beweging.
O die duisternis, wat een verschrikking, gruwde het in hem. Waarom kon hij haar nu niet zien, haar gezicht — haar oogen ?
Daar grijnsde hem iets tegen — ginds aan den muur. Wat was het ? Een spooksel ? Een bleek mansgezicht, een paar droef-angstige oogen. Wie...... wat......?
Dwaas...... dwaas...... hij is het zelf......
de spiegel......
— Rosa — Roos je bent een beetje