32 TKOUWEISf.
even, Roos. Ik beloof je — ik zal kalm zijn. Maar antwoord me dan als ik iets
vraag...... ’t is je toch niet te veel — wel?
Je ziet, ik smacht ernaar...... van je te
hooren...... uit jouw mond......
— Wat ben je toch een dwaze jongen......
Waarom doe je zoo vreemd ? Natuurlijk hou ik van je......
— Je meent er niets van. Het ontsnapte hem tegen zijn wil en direct Speet het hem.
— Nu zie je ! zei ze zacht, je gelooft me niet. ’t Is beter je niet te antwoorden als je zooiets vraagt.
— Nee — nee... zóó meen ik het niet; ik geloof je wél, Roos. Ik wil je heel graag
gelooven...... als je het maar een beetje
anders zegt. Maar...... zoo......
Ze lachte toegeeflijk.
— ’t Is lastig het jou naar den zin te maken. Hoe kan ik nou anders spreken,