22 TROUWEN.
Sommige jongelui, ’t was hem niet ontgaan, hadden hem licht-spottend aangezien en ook, toen al die jonge meisjes, de nichtjes en vriendinnetjes hem beschouwden, had het hem toegeschenen dat in die mooie kopjes gedurende die oogenblik-ken allerlei gedachten moesten dooreen warrelen. Toen had het hem gehinderd dat zij, de mooie bruid kussend, hem in zijn stil-zijn en eenvoud waarschijnlijk onwaardig keurden, met haar onder de Choppa te staan.
Maar — hij was zichzelven gebleven, ten spijt van den smadelijken spotlach der jongelui en het gicheltje van een enkel nufje; het had zijn trots, diep in hem, slechts versterkt. Omdat niettegenstaande spot en ijverzucht zij, de mooie Roos, de zijne was en geen hunner de macht bezat, hem haar te ontnemen. Hij had zich trotsch