TROUWEN. 15
wijls, sterker dan door haar mooi meisjeslijf, geboeid door haar klare, denkende oogen. Haar oogen — die gewoonlijk als zoekend en waarheid-vorschend voor zich uitstaarden en nooit het eerst den blik afwendden. Dan — in vlug-voorbijgaan op straat, in het heel-even bestaren in concertzaal, dacht iets in hem, in die groote, heldere meisjesoogen een nieuwe, schoone wereld te vinden, een wereld van nieuwe en verheven gedachten.
Reeds maanden had hij, nog bleu-e jongen tegenover vrouwen, haar van uit de verte aanbeden aleer hij het waagde, haar met eerbiedigen groet te naderen. Doch weldra scheen het geluk hem toe te lachen. Zekeren avond, toen hij op aandringen van een kennis een bal bezocht, ontwaarde hij ook haar onder de bezoekers, in gezelschap van haar broer.