„Da’s nou je dank! Nou nemen die ondankbare kinderen nog niet eens je partij op. Vooruit, naar binnen, vee! dan zal ik je daar inzeepen!”
Onder lachen en joelen ging het viertal naar de voor hen bestemde kleedkamers.
Het aankleeden had vlug plaats, onder luide kreten van bijval, zoowel van de dames- als heeren-roodhuiden.
De vreugde steeg echter ten top, toen oom Wim ze kwam „opschilderen.”
Hij had er zóó goed slag van, dat binnen een kwartier zijn slachtoffers eruit zagen als volbloed Indianen.
Toen had de ontmoeting van het viertal plaats en het was een wederzijdsch bewonderen.
Ze zagen er dol-aardig uit, vooral Jo en Rob, die van nature al zoo donker waren.
Oom Wim’s oogen bleven met welgevallen op ht typische troepje rusten.
„Kijk toch es, Kit,” riep hij vol enthousiasme. „Wat een kleuren! Wat heerlijk warm! Tsonge, ik zou er wel een pastel-teekening van in mekaar willen slaan.”
„Willen we voor u poseeren, oom?” vroeg Jo direct vol vuur. „WTe zullen heusch heel stil zitten.”
„Nu, dat zou nog wel es kunnen gebeuren,” zei oom, terwijl hij het viertal scherp in zich opnam.
„Zoo, nu naar beneden en repetitie houden in de tent,” zei Rob.
60