101
weet, hoe al die knapen, die naar haar pijpen dansten, schoon genoeg van haar hebben.”
„Bea keek geamuseerd naar Toet.
„Ze broeit op wat nieuws,” dacht ze. „En nu komt er een stevige giftpijl, want al haar anderen kitsten af. Hoe is ’t bestaanbaar, dat een werkelijk intelligent mens zó kleinzielig kan zijn, en er behagen in schept anderen onaangenaam te zijn. Daar moet toch een reden voor zijn. Zou ze verbitterd zijn door ’t een of ander? Een ongelukkige liefde misschien? Niemand weet eigenlijk iets meer van haar, dan dat ze bij een tante in huis woont en haar ouders in Indië zitten.” „Die Rik Donkers,” zei Toet dan langzaam en scherp kijkend naar Els. „Die schijnt nu toch eindelijk eens ernstig verliefd te zijn op dat aardige actri-cetje waar ze hem zoveel mee zien. Ze schijnen verloofd te zijn. Die heeft ’m toch blijvend kunnen boeien, hè?”
Bea keek eveneens naar Els en er was haast iets moederlijks in die blik.
„Moest die draak nu dat kind in haar teerste gevoelens raken,” dacht ze en voelde opeens hoe ze van die natuurlijke, ongedwongen Els hield als van een jonger zusje.
„Ik ga naar huis,” zei ze dan plotseling. „Ga je mee Els? gaan we een genoegelijke thee aanrichten. Toet, amuseer je verder.”
Er was iets hoogs in Bea, toen ze weg liep en Els met zich mee voerde.
Als ze zich toen nog eens omgedraaid had en Toet’s ogen gezien had, zoals die hen nakeken, dan zou ze versterkt zijn geweest in haar mening van even tevoren, dat er toch een reden moest zijn voor Toet’s hatelijkheden.
Maar Bea en Els verdwenen ieder in hun kleedkamertjes om zich van hun badpakken te ontdoen en weer in de kleren te steken.