93
„O, zeg, vertel eens, kan die uit de handlijnen lezen? Toe, stel me eens aan haar voor. Ik wil zo dolgraag weten wat ze in de mijne ziet.”
„Kan niet veel moois zijn. Tenminste wat je karakter betreft.”
„Draak! En wat zei ze van jou, toe, vertel nou es.” „Pch, pch, pch!”
„Zeker niet veel soeps.”
„Denk je maar.” Bé bekeek haar slanke hand nog eens van binnen, alsof ze zich wilde herinneren wat Mevrouw Méville ervan gezegd had.
„Ik heb tenminste kans een kras oudje te worden,” zei ze dan langzaam.
„Misschien kom je in „de Prins” als je honderd bent,” spotte Els. „Ik geloof geen cent van al die nonsens.”
„Moet je niet zeggen. In de grijze oudheid hebben ze er al aan gedaan en er zijn toch wel bizondere uitspraken gedaan...”
„Aan de hand van de hand!”
„Mevrouw Méville heeft mij een paar dingen gezegd, die heel typisch zijn.”
„Nou ja, dat je een reuze flirt bent en zo, dat kan ze zonder je handlijnen ook wel zien.”
„Ik bèn geen flirt. Dat denken jullie allemaal, maar dat is niet zo. Ze heeft juist gezegd, dat ik me geef zoals ik ben, me niet mooier of lelijker maak.”
„Nou, dat is waar. Eerlijk ben je. En wat zei ze nog meer?”
„Dat ik met een man met vierkante toppen moet trouwen, want ik heb puntvingers en dat schijnt de ideale combinatie te zijn.”
„O, jakkes, wat een engerd, dat mens! Stel je voor, dat je nou dodelijk perliebt wordt op een knaap met puntvingers. Laat je ’m dan tjoepen, Bé? En wat prevelde Madame de Thèbes nog meer?”