84
zeggen allemaal tegen elkaar: weet je wat jij eens moest doen? Jij moet naar Noorwegen, Els moet wintersporten, ik moet naar een wereldstad! En allemaal moeten we zo hevig vergetelheid zoeken! Laten we ’t toch niet zo tragisch nemen. Over een jaar of tien lachen we allemaal om de nonsens van nu. Stel je voor, dat alle mensen, die iets te verdouwen hebben maar gaan reizen. En die niet in het gelukkig bezit zijn van een paar opgespaarde dubbeltjes, moeten die maar met hun chagrijn blijven bakken? Wat niet wegneemt, dat ik verduveld veel voel voor dat plan waar Els me iedere keer, dat ze me ziet, warm voor tracht te maken.”
„Wintersporten?”
„Ja. Als we met een hele troep op een kopie naar zo’n afgelegen oord ergens in de bergen kunnen, déar voel ik wel wat voor. En als ik ga sleur ik je mee, geld of geen geld. Kan een gezellige pan worden. Ik heb ’t nog nooit meegemaakt, maar er altijd de dolste verhalen van gehoord. Waar zit je zo over te piekeren? Ik geloof, dat je me maar zo’n beetje laat zwammen en niet eens luistert naar wat ik je zeg. Die geliefde rode bol van je is nu toch helemaal onder, je ziet alleen nog maar een rood liniaaltje tegen de lucht. Moet je daar nu zo naar staren? Kijk mij liever aan. Of ben ik ’t aankijken helemaal niet waard?” „Jij bent gewoon een Adonis,” lachte Til. „Zeg, je haar is nog blonder geworden, dan ’t was. ’t Is gewoon stro. Kan je er geen schoven van binden?” „Hou op! Gewoon een wanhoop, dat hoofd van mij. Ik ben van plan me te laten millimeteren. Zeg, wil jij een fijne plombière na?”
„Voorproefje van de wintersport!” lachte ze. „Neen, hoor! Ik wil niets meer, dan enig en allenig een fijne wandeling langs het strand.”
„Zal gebeuren. Ober!” Henk rekende af en volgde Til dan de trap af, die naar het strand voerde.