82
worden we oud! Jij al een en twintig en ik vier en twintig! En wat hebben we nog maar weinig bereikt in die jaren. Toen mijn vader drie en twintig was en mijn moeder twintig, waren ze al getrouwd. Als moeder er van vertelt, lijkt ’t me zo onwezenlijk. Stel je voor, dat ik nu al getrouwd zou zijn! Dat ik een huishouden had gesticht! Waarvan? Van ’t honger-(loontje, waar je tegenwoordig mee rond moet komen? Trouw daar maar eens op! En wat voor vooruitzichten zijn er? Je mag dankbaar zijn, dat je nog een baan hebt en ze je niet met de rest afschuiven! Ik denk zo vaak: stel je voor, dat Bea me wèl zou willen — je zult zeggen, hoe de kat valt, valt ie op z’n pootjes — neen, maar, stel ’t geval; dan zouden we ons verloven, hè? Goed. En dan zeker een schep jaren verloofd blijven tot ik — omdat ik door vader wat relaties heb — promotie maak! En dan maar altijd varen, altijd weer: nou tabeh! Altijd een vrouwtje als Bea maanden en maanden alleen laten...”
Ze stonden nog steeds voor de Boeddha, die met ondoorgrondelijke glimlach neerkeek op de twee onbevredigde jonge mensen.
„Als Meneer en Mevrouw aan tafel willen...” stoorde de Ober hun zwijgen.
Ze schoten allebei in een lach om het „Meneer en Mevrouw”, volgden dan den Ober naar het terras.
„Dat ruikt lang niet mis,” vond Henk, de geur van de gebakken biefsteak vol welbehagen opsnuivend. „Gezellig zo met z’n beidjes in deze scheune zomeravond.”
„Nou, enig! Zal mevrouw jou maar eens bedienen?”
„Geerne! Niet zulke vogelporties, alsjeblieft. Een zeeman is gewend te eten, tot ie grond voelt. Lekkere gebakken pommetjes, zeg!”
„Ben jij daar ook zo dol op?” vroeg Til, terwijl ze