70
„Als ie maar geen brokken maakt,” mopperde Tom.
„Och, welneen,” zei Bea wat onverschillig. „Ik ben ervan overtuigd, dat ie nu al een kalm gangetje rijdt. Dat was een beetje groot doen voor ons.”
„Wat keek die Til weer sip,” vond Bob. „Eigenlijk niks voor jou, Els, zo’n saaie sijs van een vriendin.” „Til is helemaal geen saaie sijs,” verdedigde Els haar. „Ze zit de laatste tijd wat in de put, omdat ze tegen haar zin werkt, maar als ze daar weer overheen is, dan is ze de geestige, vitale Til, die ze altijd was. Jullie kent haar niet zo, omdat je haar vroeger niet hebt meegemaakt. Je moet de lui maar eens spreken, die met haar op de H.B.S. waren! Til was daar de getapte, hoor! En reuze algemeen ontwikkeld is ze. Geloof me, dat ze op ieder gebied bij is. Neen, Til heeft een rijk innerlijk. Daar kan menigeen niet aan tippen!”
Els keek ’n beetje triomfantelijk naar Bob. Dat had ze dat nietsnuttige rijkelui’skereltje eens even fijn onder z’n neus gewreven. Wat presteert die nou eigenlijk? Toch geen halve cent! Altijd maar op Palief’s zak teren en nog te lamlendig om door te studeren. Las ie ooit een goed boek? Interesseerde hij zich voor kunst? Voor politiek? Niks! Altijd maar jakkeren in z’n auto, luieren op het water of „een filmpje pakken”. Bah! Zou ie wel ooit een halve cent voor een ;goed doel geven, of es iets offeren voor iemand, die er berooid aan toe was? Eigenlijk ben ik ook geen knip voor m’n neus waard, dat ik nog profiteer *van z’n wagen en z’n boot. Ik doe ’t ook niet meer!
„Heeft Til vanmiddag gespeeld?” vroeg Bea. „En hoe was ’t?”
„Buitengewoon goed, vond ik. Maar zij was vreselijk ontevreden en zei, dat ’t méér dan slecht was. Henk was er ook, zeg!”