69
Maar Bea, schoon ze een goede foef op z’n tijd kon waarderen, zei wrevelig:
„Ik heb eigenlijk nergens zin in, alleen maar om hier te blijven zitten tot de zon onder gaat en dan nog een eind te varen. Excuse me, Henk.”
„Mij best, hoor!” deed Henk onverschillig en dan naar Til: „Willen wij dan opstappen? Des te vroeger zijn we in Zandvoort.”
Maar Til had gedacht, dat Bea en Henk naast elkaar achter het stuur zouden zitten en zij rustig in de dicky-seat, genietend van de frisse rit zonder gedwongen te zijn te spreken.
’n Beetje hulpeloos keek ze naar Els.
„Heb je geen zin?” plonsde die er uit.
„Jawel,” zei Til weinig geanimeerd, „maar ik vind ’t toch ook vervelend om jou met die fiets van me op te schepen.”
„Eén fiets kunnen we best in de schuit bergen,” bood Bob aan.
„Weet je wat,” zei Tom zich loom oprichtend. „Ik fiets met Els terug. Ik heb wel eens meer op een damesfiets gezeten.”
„Combat de générosité,” spotte Els.
„De fiets zakt in mekaar,” voorspelde Bea.
„Ik heb genoeg van jullie heen en weer geklets,” zei Henk met stuurs vertrokken mond. „Ik ga naar Zandvoort en daarmee basta.”
„Ziel,” dacht Bea. „Hij heeft ’t plan in mekaar gezet om mij mee te krijgen en heel z’n groot doen van: „Til gaat mee” was blague tegenover mij en achteraf gaat er niemand met hem mee.” Ze wilde net zeggen, dat ze zich bedacht had en toch maar meeging, toen Til haastig van haar stoel opsprong en zei, dat ze dan, als haar fiets toch in de boot kon, graag mee
ging.
Nagewuifd door de achterblijvenden, reden ze in een stevig vaartje weg.