66
ze in de verte het café-terras vol mensen zagen.
„Juist fijn,” vond Els, maar Til had gehoopt op een rustig zitje.
„Neen, maar!” kraaide Els, toen ze voor het terras afstapten. „Daar zit waarachtig de hele kliek! Gewoon enig!”
„Les beaux esprits..
Bob van Eijck, die naast Béa van Heusden zat, veerde op, haalde twee stoelen. Béa, in sport-costuum — ze had getennist — de lange sigaretten-pijp in de mond, wuifde aanminnig naar de nieuw aangekome-nen. Tom Mertens, dik en loom, eveneens in sporttenue, pufte: „Wat een hette! Willen jullie een of andere verfrissende drank? Zeg het maar, kindertjes.”
„Ik heb beloofd Til te fuiven op een grape-fruit en dat doe ik.” Els hamerde op de tafel, gaf, toen de kellner verscheen, haar bestelling op.
„Niks leuk,” bromde Tom. „Ik houd niet van zulk zelfstandig optreden.”
„Hè jongen, zeur niet,” lachte Els hem uit. „Dat doen we toch tegenwoordig allemaal. Veel geschikter, dan maar altijd op een andermans beurs te teren. Hoe zijn jullie hier gekomen? Op de fiets?”
„Net echt!” plaagde Béa. „Tom op de fiets in die hitte! Arm kamer-olifantje. Was ie gesmolten aangekomen! We hebben gevaren.”
„Ah! gesnopen!” lachte Els. „In de boot van de richard! Zeg, Bob, kunnen we er met fietsen en al bij?”
„Neen, zeg, hoe kan dat nu? Zoveel plaats is er niet. Jullie dan een volgende keer. Is ’t goed, baby?” „Houd op met je ge-baby,” bromde Els. „Verzin eens iets anders. O!” schaterde ze, „nu is werkelijk de boot aan!”
„Wat zie je, grrrote actrice?” vroeg Tom.
„Daar komt Henk aan in die gehuurde koffiemolen