65
„Weet je wie ik er ook zag?” vroeg Els. „Béa’s zeevaarder.”
„O, is hij toch gekomen? Ik heb ’t hem nog afgeraden. Nou, dan heeft ie kunnen genieten.”
„Och, och,” dacht Els, „wat zit ze in de put. En dat met zulk prachtig wêer. Je zou warempel de hele dag wel kunnen tierelieren. Zeg, Til,” zei ze dan, „ga je mee naar ’t Kalfje, dan drinken we daar fijn een flesje grape-fruit, waar ik je op fuif. Nu ik, dank zij m’n toneelspel, kapitaliste ben, kan ’t lijen en blijven we lekker een beetje in het zonnetje bakken, ’t Is er fijn aan het water. Toe nou, negerpop, pak je nou eens aan en ga mee.”
„Ja, dat moesten jullie doen,” animeerde mevrouw. „Vooruit, aarts-piekeraarster, mee zul je!”
Els trok haar uit de stoel en had de voldoening, dat ze Til meekreeg.
„Zalig is het!” Els schudde haar blonde lokken, was één en al opgewektheid.
„Je moest alleen niet zo’n suffe klant naast je hebben,” vond Til.
„Gaat wel over, als we lekker aan ’t water zitten. Kijk es wat een zalige zeilboot!”
Ze peddelden rustig langs de waterkant en Til voelde zich een beetje opknappen.
„Ik ga sparen voor ’n zeilbootje,” zei Els. „Ik ben stapel op tzeilen.”
„En ik dacht, dat je potte voor de wintersport.” „Nou ja, dat is voor deze winter. Als ik ’t gedaan krijg, hoor! Ik lig gewoon gekronkeld, geef geen halve cent meer uit, dan nodig is. Zeg, je moest ook gaan, enig!”
„Te duur!”
„Och, wel neen. We gaan op een kopie. Derde klas en in zo’n klein, snerterig berghotelletje logeren. Juist enig!”
„Wat is ’t vol aan ’t Kalfje,” zuchtte Til, toen
Naar sneeuw en zon.
5