63
„Ik heb haar maar even gesproken,” ontweek Els de vraag.
„Haperde ze geen ogenblik?”
„U weet wel, dat ik geen muziek-expert ben. Naar mijn weten, heeft ze fijn gespeeld en kreeg ik er, u weet wel, de koude rilling over m’n rug van. En naast me en achter me hoorde ik niets dan lof. Als ze er dus wel eens naast geslagen heeft, wat kan dat dan bommen., Vond u ’t naar, dat ze u gevraagd had er niet heen te gaan?”
„Och neen, want dan had ik me nog zenuwachtiger gemaakt. Ach, Els, ik wou, dat het kind wat meer zelfvertrouwen had.”
„Ja, dat wou ik ook. Misschien komt het weer, na de vacantie. De rust zal haar goed doen. Daar komt ze aan! Gauw even open doen.”
Els spoedde zich naar de huisdeur, blij, dat ze van mevrouw van Berkel’s vragen verlost was.
„Til’s stemming was beneden peil,” dacht ze en ’t was tijd genoeg als mevrouw het zelf zag. „Hallo, negerpop,” begroette ze Til, toen die de deur binnen trad.
„Je hebt daverend gespeeld. Je zag me lekker niet zitten, hè?”
„Allicht niet,” zei Til mat. „Ik zag niets en niemand.
„’t Was best,” trachtte Els haar nogmaals te overtuigen.
Til li$t een schamper lachje horen.
„’t Was ellendig,” zei ze dan kort en ze hing haar mantel aan de kapstok. „Is moeder binnen?”
„Ja, ze wacht met thee en lekkere delen.”
„Je hebt natuurlijk opgesneden en haar een vals relaas gegeven.”
„Ik heb gezegd, hoe ik het vond en dat was geen vals relaas. Zeg, negerpop, gaan we straks nog even naar je kamer.”