59
„Jij ook?” vroeg Els, hopend, dat Door, die tamelijk gesloten was, nu ook eens iets van haarzelf zou vertellen. Maar Door’s gezicht kreeg plotseling dat stroeve, dat iedere poging tot intimiteit stuitte.
„Ik spreek in het algemeen,” zei ze dan rustig. „Heus, de mensen zijn zo gauw geneigd aan te nemen, dat hun leven zó moeilijk is. ’t Is niet gemakkelijk, niemand weet ’t beter dan ik en eigenlijk is je leven één strijd, van je wieg tot..
„Hè, jakkes, Door, stel ’t niet zo hopeloos voor,” stoof Els op.
„’t Is niet hopeloos. Men moet alleen maar onder de ogen zien, dat het leven nu eenmaal niet over rozeblaadjes gaat. Wat geeft ’t nou Els, of ik je de dingen rooskleuriger voorstel dan ze in werkelijkheid zijn. Jij hebt nou die eerst grote teleurstelling in je leven en ’t lijkt of je er nooit, nooit overheen zult komen. Allemaal onzin. Je hebt van dien man een ideaal gemaakt, waaraan hij niet kan beantwoorden. Je hebt jezelf ingepraat, dat het best mogelijk zou zijn, dat hij van je ging houden. Het is allemaal niet zijn schuld, Els, en je kunt hem noch ’t een noch ’t ander aanrekenen. Hij heeft met je geflirt, goed. Maar je wist, dat hij ’t met iedereen deed en ’t is je eigen opgezweepte verbeelding, die maakte, dat je er iets meer in zag dan het was. En als je je dit nu allemaal hebt kunnen verbeelden, dan lijkt ’t me toch niet zo’n heksentoer om je eveneens te verbeelden, dat je den man alléén ziet als groot acteur. Geloof me, Els, in onze jeugd nemen we vaak de dingen zoveel zwaarder, dan ze zijn en achteraf lachen we om onze gróte smart! Wil je niet eens proberen de dingen van die kant te bekijken?”
Els, die al die tijd naar de grond gekeken had, hief nu haar betraande ogen naar Door op.
„Ik zal ’t proberen,” zei ze gedwee. „Het zal wel zo zijn als jij het zegt.”